PublicatiesColumnOver welke basisvoorziening hebben we het eigenlijk?
Column

Over welke basisvoorziening hebben we het eigenlijk?

1

April

2013

‘Als je geschoren wordt, moet je stil zitten’. Dit oud-Hollands spreekwoord is bepaald niet van
toepassing op de branche kinderopvang. ‘Het is crisis en dus moet het anders’, is daar de mores.

De ideeën over andere en nieuwe stelsels vliegen je daarom om de oren. De G4, de VNG, de Bernard van Leer Foundation en het Kinderopvangfonds, de verzamelde branchekoepels voor onderwijs, welzijn/peuterwerk en kinderopvang: allemaal hebben ze zo een eigen invulling voor het ‘betere’ stelsel.

Een terugkerend begrip in die voorstellen is ‘basisvoorziening’. Ooit was er een wetsvoorstel Wet basisvoorziening kinderopvang (Wbk) maar dat verloor onderweg eerst de ‘basisvoorziening’ en kreeg toen de kwaliteitseisen voor peuterspeelzalen erbij. De Wbk werd Wk en vervolgens Wkkp en nu is er weer een pleidooi terug naar een Basisvoorziening of een Wbkkp. Maar – net als het begrip Integraal Kindcentrum of Brede School – heeft ieder zo zijn of haar eigen invulling of definitie van dat begrip. Want wat is die basisvoorziening nu precies waar we blijkbaar zo naar verlangen?
De brancheorganisatie met haar partners willen een preventieve basisvoorziening om ontwikkelings-kansen van kinderen vanaf twee jaar te vergroten. In hun visie krijgen alle kinderen het recht om deel te nemen aan goede pedagogische voorzieningen in de vorm van psz, ko, voorscholen of een variatie daarop. Volgens Kies nu voor Kinderen (BvL/KF) heeft ieder kind recht op 4 dagdelen per week in een kindcentrum. Opvallend is dat alle voorstellen veel aandacht besteden aan de rechten voor kinderen maar er niet of nauwelijks wordt gerept over de verplichtingen voor de ouders en de overheid die daarmee samenhangen. De bekendste basisvoorziening die we nu kennen heet het basisonderwijs en het kenmerk daarvan is dat de rechten voor kinderen en de verplichtingen voor ouders in evenwicht zijn.
Ja, alle kinderen hebben recht op kosteloze deelname aan het basisonderwijs, dat financiert de overheid vanuit het algemeen belang. Maar tegenover financiering van die basisvoorziening en de drempelloze toegankelijkheid voor de kinderen staat ook een verplichting voor ouders vastgelegd in de leerplicht.

Ouders die zich daar niet aan houden kunnen stevige boetes tegemoet zien.
Bij de voorstellen voor basisvoorzieningen die nu voorliggen is de verhouding tussen rechten en plichten onduidelijk. Is het nu een vrijblijvende voorziening waarvoor ouders betalen (zoals het huidige peuterspeelzaalwerk en kinderopvang) of is het een verplichte voorziening die kosteloos toegankelijk is (zoals het basisonderwijs)?
Als de toegevoegde waarde voor alle kinderen zo groot is als de initiatiefnemers aangeven waarom zouden we dan nog aarzelen de leerplichtige leeftijd voor alle kinderen te verlagen naar 2 of – een compromis – 3 jaar? Dat betekent dat we onze huidige basisvoorziening – het primair onderwijs – eerder inzetten en de leerplichtige leeftijd verlagen van 5 naar 3 (of zelfs 2) jaar en die basisvoorziening
– net als nu – volledig gefinancierd wordt uit de algemene middelen en dus gratis toegankelijk is voor ouders en kinderen.
Deze versie van de basisvoorziening vergt inderdaad een omvangrijke stelselwijziging en heeft grote gevolgen voor kinderen, (werkende) ouders, ondernemers, onderwijsveld, gemeenten, en niet te vergeten de belastingbetaler, want voor niets gaat de zon op.
De meer vrijblijvende variant van de basisvoorziening met ‘wel – tegen betaling – recht op’, maar geen ‘verplichting tot’ hebben we al voor tweeverdieners en speciale doelgroepen via de toeslagregeling. Als we de koppeling tussen kinderopvangtoeslag en arbeidsuren iets oprekken voor kostwinnersgezinnen is de nieuwe basisvoorziening voor alle kinderen al een feit. Die variant vergt geen omvangrijke stelselwijziging maar slechts een beperkte aanpassing in het Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoet- komingen in kosten kinderopvang.
‘Verplicht versus vrijwillig’ en ‘gratis versus niet gratis’ en ‘generiek of maatwerk’ zijn de belangrijkste vragen die politiek en ondernemers in hun visie op de toekomst moeten beantwoorden.

Reageren? ed@buitenhek.nl.

Aanvulling vorige column

(met dank aan een oplettende BBMP lezer:)
Het advies van de Raad van State over continue screening was niet ‘ronduit negatief’, zoals ik stelde in navolging van de NOS en het NRC. De RvS stelde: ‘Het is … niet mogelijk om met meer toezicht elk risico uit te sluiten. Bovendien is continue screening een vergaande inbreuk op de privacy van deze medewerkers, zonder dat er enige verdenking aanwezig is.’ De RvS adviseerde de minister daarom onder andere de afweging met andere controlemogelijkheden die minder ver gaan nader toe te lichten.

kinderopvangmarkt
peuterspeelzaal
wbk
column
basisonderwijs